Storm komt op maandag uit school naar mijn huis om aan zijn spelling te werken. Laatst merkte ik dat hij het alfabet wel kon opzeggen, maar de plek van een letter alleen maar kon bepalen als hij de hele riedel in zijn hoofd opzei.
Ik heb een computerspel waar hij de letters op de goede plek kan mikken en punten krijgt als hij goed mikt.
Natuurlijk begon hij te protesteren. ” Ik ken het alfabet!! Dat stomme spel ga ik niet doen!!”
Hij zwichtte toch en nu komt hij binnen, wil meteen aan het spel om zijn score te verbeteren en straalt als dat lukt. Een vast patroon, het blijft moeilijk om hem door die paniek te loodsen.
Ook de werkwoordspelling gaat veel beter en dan doet hij het graag.
Dan vraagt hij: “Moet ik ook komen, als ik op de volgende school zit?” Dat schiet me toch in het verkeerde keelgat : “Je moet niks, je mag als je denkt dat ik je kan helpen.” “Oh, zit het zo? Maar morgen moet jij mijn topo overhoren hoor.” Hij heeft een goed gevoel voor humor.
Sarah gaat nu soms alleen op de fiets naar school. Dan heeft zij de fiets bij zich als ik haar kom halen.
Ik bel een dag van te voren en informeer via het antwoordapparaat om mij te melden als ze met de fiets is,
dan ga ik rechtstreeks naar haar huis. Ze belt me op. “Misschien ga ik met de fiets, dat hangt van het weer af, Maar als ik niet met de fiets ga, loop ik die weg terug. Daar hoef je niet bij te zijn, hoor. Ik zie je wel thuis”
Een cliché, maar wat worden ze groot en zelfstandig.