Ik haal vier kinderen uit school: Sarah en Storm en Menno en Iris. Menno en Iris zijn broer en zus. Mijn grote angst is dat er eentje voor me uit loopt en oversteekt zonder kijken. En ik kan niet meer rennen. Maar ze gedragen zich geweldig: stoppen bij de stoeprand.
Sarah stelt haar vriendin wedstrijdjes voor: hollen tot de volgende stoeprand.
Ze moet en zal winnen. Eerst maar eens met een valse start. Daar steek ik een stokje voor. ik houd ze vast en laat ze tegelijkertijd los.
Dan verzint mijn kleindochter iets anders, ze loopt naast Iris en als die voor dreigt te raken, steekt ze haar armen uit. Dat helpt niet voldoende, Iris wijkt uit.Nou dan maar grof geschut: ze gaat vlak voor Iris lopen!
Storm gaat met Chaja naar logopedie. Casper en Menno willen aan de computer, maar dat mag pas om 16.30 uur. Om 16.25 kondigt Casper aan dat hij naar boven gaat, hij heeft namelijk vijf minuten nodig om de trap op te lopen. Ik geef toestemming als hij de volle vijf minuten gebruikt op de trap, desnoods op en af. Gelukkig schiet hij in de lach.
De meiden spelen de werkelijkheid na. Ze praten een volle toonladder boven hun gewone hoogte. Ze verschonen baby’s, spelen deftige mevrouwen, schooljuffrouw en andere types. Niets fantasierijks: geen elfen, prinsessen of verzonnen wezens. Gewoon twee tuttebellen.