Vanmiddag was ik in het Verzetsmuseum. Karel Baracs, verhalenman, vertelde over kinderen in de oorlog. Een mengeling tussen vertellen en toneelspelen.
De geschiedenis van Joodse kinderen in de oorlog; de geschiedenis van zijn vader en de twee kinderen die hij naar hun onderduikadres bracht.
Die kinderen kwamen in Ommen terecht bij een boerengezin. Dat gezin woonde naast de eerste familie waar ik gewoond heb. Met die kinderen heb ik gespeeld, op de markt en op het schoolplein.
Hij vertelde ook het levensverhaal van een Joodse baby, die als eigen kind van een jonge niet-Joodse vrouw was aangegeven, maar die later door haar Joodse familie in New York werd opgeeist.
Zij heeft haar “moeders” nooit teruggezien, ze is door een getraumatiseerde tante en oom opgevoed.
Die vrouw was er, maar Wiljen van Seters was er ook. Wiljen heeft het grote interview met mij voor het Spielberg project gemaakt en zij fluisterde de verhalenman mijn geschiedenis in.
Hij nodigde mij op het toneel en liet mij een gesprek voeren met de Amerikaanse. De kinderen in Ommen en zij waren namelijk dochters van hartsvriendinnen. Het publiek dacht dat deze ontmoeting geënsceneerd was en kon er geen genoeg van krijgen.
Na afloop hebben we nog uren zitten praten. Ik zit nog na te trillen.