Casper maakt een werkstuk over dyslexie. Een voor hem emotioneel onderwerp. Hij loopt vast in alle informatiebronnen: lappen tekst en die moet hij dan samenvatten en in eigen woorden weergeven.
Ga er maar aanstaan als je dyslectisch bent.
Inmiddels weet hij er heel veel van, maar hoe krijg je dat op papier?
Ik pieker over een oplossing en dan geeft hij mij een geweldige hint.
Als ik hem vraag wat de beste bronnen voor zijn werkstuk zijn, zegt hij: “Degene die het heeft en degene, die erin gespecialiseerd is.” Nou dat zijn wij: Casper en ik.
Vanuit mijn werk heb ik nog een ouderwetse casetterecorder en een microfoon. Casper is meteen in voor een dubbelinterview.
“Toen ik in de tweede groep zat ben ik naar een andere school gestuurd. Dat vond ik heel jammer. Ik merk dat ik dyslectisch ben omdat ik veel dingen niet kan lezen en schrijven. In mijn hoofd staan de woorden gewoon niet goed en ik kan ze ook niet bewaren.
Ik vind dat heel vervelend, maar ik ben wel blij, dat de moderne mens van tegenwoordig hulpmiddelen heeft bedacht: de leespen en de Daisyspeler. Ik vind dyslexie heel vervelend omdat ik bepaalde dingen helemaal niet kan, zoals verhalen schrijven.”
Als ik vraag waarom hij het zo vervelend vindt, blijft hij in de stijl: “Hoe bedoelt ‘U’ dat?” Dan vis ik of hij blij is dat er nu computers zijn. “Ik leef nog niet zo lang, dus ik weet niet hoe het vroeger was. Wel weet ik dat mensen je vroeger dom vonden. En dat ben ik niet en andere dylectische kinderen ook niet.
School is ook wel leuk, rekenen bijvoorbeeld. Maar verhaalsommen zijn weer heel lastig, dan weet ik niet wat ik precies moet doen.
Remedial teachers zijn wel leuk en handig, maar ook best vervelend. Ze halen je uit klas onder schooltijd op momenten dat je veel kan werken.”