een dinsdag

Ik ben heel vroeg, in de middagpauze. Ik vraag Sarah of ze vast met me wil werken. De kinderen zijn binnen, want het plenst buiten. Dat staat ze toe.
We lezen de weektaak: woorden met drie medeklinkers achter elkaar :”worst.”
“Dat is raar hoor, je hoort “wost”, altijd schrijf je het anders dan je zegt.”
Ze leest de woorden voor de tweede keer en het gaat gesmeerd.
Ik stel voor nog een paar bladzijden uit een boekje te lezen. Daar heeft mevrouw geen zin in. “Dat doen we thuis, het boek daar is juist héééél spannend.” Als ik vraag wat er spannend is, blijft ze wegkijkend het antwoord schuldig. 

Mark, de leerkracht van Storm neemt me serieus. Hij geeft me een lijstje fout gespelde woorden uit eerdere dictees en vraagt me die met Storm te behandelen. Ik leg uit Storm uit welke woorden beregelbaar zijn en wat bastaardwoorden zijn. Dat laatste type woorden vraagt een andere aanpak. 

Ik vraag Storm aan Mark uit te leggen hoe en wat we gedaan hebben. “Daar heb ik geen zin in” mokt hij. Daar neem ik geen genoegen mee en vraag:”waarom?” “Nou, gewoon!”
” Wat vind je dan naar?” “Nou, ik weet niet hoe ik dat moet doen.”
Hoe kan ik hem laten inzien dat ik voor dat laatste antwoord veel meer begrip heb dan voor het eerste?
Storms bezorgdheid was terecht. Mark weet niet wat bastaardwoorden zijn.

Bij het visstalletje waar ze allemaal iets anders willen, produceert Storm een boel lawaai. Vriendelijk verzoek ik hem te dimmen omdat het mij vermoeit. 
“Zeg, de wereld vergaat niet!” Dat beaam ik en vraag of mijn vermoeidheid geen reden is om stiller te zijn. Verbouwereerd kijkt hij me aan en zegt :
” Natuurlijk wel”

Bij de deur aangekomen vraagt Casper of hij nog een paar ommetjes mag maken. Het stortregent! Als ik informeer waarom zegt hij: Ik heb nog zoveel energie en dan doe ik heel druk en daar kan mamma niet tegen.”
Wat een zelfinzicht.

 
 


Geplaatst

in

door

Tags: