Op donderdag worden Jan, een klasgenoot van Casper en Casper zelf door mijn vriend Kees van school gehaald en hierheen gebracht. Kees is wat onhandig met kinderen. Hij wil vooral niet onaardig zijn en als de jongens hem gek gemaakt hebben met hun herrie zegt hij: ” sterkte, ze hebben een heel vrolijke bui vandaag.”
Hij zet de auto op het trottoir tegen mijn buitenstoep aan; zo bang is hij dat de boenders hem ontsnappen.
Dan volgt een vast ritueel. Casper krijgt een saucijzenbroodje en Jan zijn favoriete frisdrank. Er is maar één merk dat hij blieft. Hij haalt dat eigenhandig uit de koelkast en schenkt in.
We gaan aan het werk, samen lezen en spellingoefeningen doen op de computer. In het begin gedroegen ze zich als ongeleide projectielen.
Ik heb toen hun hulp gevraagd. Ik gooide mijn leeftijd in de strijd en vroeg hen deze oude vrouw te helpen. Dat werkte. Als de één even uit de band springt, herinnert de ander hem aan zijn belofte.
Na afloop mogen ze nog een half uur spelen. Als Jans vader hem komt halen, komen de kreten van teleurstelling en protest hem al tegemoet. Het is altijd te kort.
Op dinsdag lees ik met Storm in zijn eigen school. Hij wil thuis met Chaja niet oefenen, maar zijn oma op school, die hem uit de klas haalt, bevalt hem wel.
We vertrekken naar de aula, hij met zijn map en een boekje. Het lezen mat hem erg af, na een kwartier is hij zo moe dat hij begint te raden: in het wilde weg. Maar na een korte pauze, een drankje en een koekje gaat hij er weer tegenaan.