Nog steeds mooi weer, maar de weersverwachting voorspelt regen voor de volgende dagen.
Op naar de Gaasperplas. Omdat het geduw, gepluk, getrek aan elkaar me irriteert en uitput, stel ik een strenge regel in: twee meter uit elkaar en elk aan een kant van mij. Storm belooft met een engelengezicht beterschap, maar grijpt 2 sekonden daarna Casper, die zich uiteraard niet onbetuigd laat.
Als ik boos ingrijp, zegt Storm – iets te snel- sorry Oma, sorry, sorry.
Zijn houding naar mij vervalt van het ene uiterste in het andere. Als hij iets niet mag, trekt hij zich morrend terug, maar hij is daarnaast zo lief en zorgzaam voor me, dat ik bijna smelt.
Storm is ’s morgens het eerst wakker, een nieuw fenomeen en kruipt dan nog even bij me in bed. Meteen informeert hij wat we gaan doen.
In een natuurgebied bij de Gaasperplas is een ondiep meertje. Ze ontmoeten een paar oudere jongens en een pooosje spelen ze daar intens mee. Ze maken van een ballon een waterbom en gooien die over. Storm krijgt weinig ballen toegeworpen.
Dan merk ik dat hij aan de overkant zit te huilen. Casper komt naar me toe: “Ik wil naar huis, ze pesten Storm zo en ik kan er niks tegen doen.”
Kennelijk heeft hij het alleenrecht om dat te doen.
Achter het meertje is een sluizenstelsel aangelegd. Uit een bron borrelt water en met trekschuiven kun je stroomversnellingen en watervallen creeren.
De jongens van de waterbal komen mee en eensgezind geven ze elkaar opdrachten en verzinnen nieuwe waterwegen. Storm doet zonder enige narigheid mee.
Vier uur hebben ze daar gespeeld en tonen zich teleurgesteld als ik weg wil.