We lopen met zijn drieën uit school naar huis. De jongens hebben een nieuw spel bedacht. Ik moet mijn hand voor mijn ogen houden en dan verschuilen ze zich in een portiek. Ik speel radeloosheid, spreek voorbijgangers die de hele scene hebben gezien aan en vraag of ze misschien mijn kleinkinderen hebben gezien.
Dan komen ze dubbel van het lachen tevoorschijn. En het hele spel begint opnieuw. Ik laat me inspireren en kom tot panische uitspraken. Overacting!
Dan komt Casper naar me toe en zegt troostend: “Het is niet echt hoor, we maken grapjes. We doen het nog een keer en dan hoef je niet bang te zijn.”
’s Avonds nodig ik Storm uit om “Vier-op-een-rij” met me te doen ( Een soort boter-kaas-en-eieren). Ik klaag dat ik nooit van Cas kan winnen en Storm is me terwille. Hij zegt: “Ik doe wel iets stoms. dan win jij ook een keer.”